Sunday, February 04, 2007

Arbeit macht frei


That certainly brings back memories.

Eigenlijk meerdere

En dit is er een

Nadat ik met mijn opleiding aan de zeevaartschool was gestopt zat ik zonder geld. Ik pakte het eerste aan dat me via een uitzendbureau op mijn weg kwam: dierenverzorger bij een instituut dat onderzoek deed naar een gevreesde volksziekte. In oppervlakkig optimisme dacht ik nog dat me dat wel leuk leek. Ik hield van dieren en ik hoefde niet veel met mensen te praten. Dat was iets waar ik even geen zin in had, na de ellenlange gesprekken die ik met de zich als schizofreen ontpoppende vriend en hashverslaafde Jan S. gevoerd had. Gesprekken die andere omgang wezenloos en oppervlakkig maakte, maar die altijd leidden naar een diepe leegheid en niets dan zijn gekte.Daar ging ik dan vol goede moed. Een medewerker legde mij uit hoe ik muizestront ruimen moest, hoe de ratten met tumoren zo groot als tennisballen uit het kooitje getild moesten worden, hoe ik de Beagles voeren moest. Hoogtepunt van de dag was het voeren van de jonge poesjes. Gekookt hart in een ruime kamer met allemaal kleine kittens, de een nog schattiger dan de ander. De dagen verliepen traag en hetzelfde. Mijn stemming ging van optimistisch naar wat somberder. Langzaam begonnen de verschrikkingen van het centrum tot me door te dringen.Dat kwam niet in de laatste plaats door twee analisten die er werkten. Jonge jongens, hoger opgeleid en alle twee sadist. Ze hielden er een grote python op na. Op een dag riep een van hem me om me te betrekken bij een van hun hobby’s: het kijken naar hoe de python een vlaamse reus wurgt en verslindt. Ik stond erbij en ik keek er naar. In het begin nog even gefascineerd, dan toch verstoord door de bijna geile opwinding die er zich van de twee had meester gemaakt. Ik liep weg, zonder commentaar, gescheiden voortaan van de twee onderknuppels.Die konden mijn gevoeligheid niet zo waarderen en begonnen me te pesten. Hoogtepunt werd bereikt toen ze een muis de rug gebroken hadden en die in de kamer gooiden waar ik net de ratten met de grootste tumoren aan het verschonen was. Ik schrok en liet de rat die ik in mijn handen had vallen. Ik probeerde het beest nog te pakken maar kreeg alleen de staart te pakken, waar het vel van los liet. De rat schoot met tumoren en al en nu ook nog met ontvelde staart een hoek in. Ik draaide me naar de twee pestkoppen en keek ze aan. Een van hen had een bebloed mes in de hand en alletwee hadden ze bloed op hun witte voorschoot. Zelden heb ik zo’n minachting gevoeld.Maar goed, de rat moest uit zijn lijden verlost worden en ik durfde hem niet te pakken, laat staan te doden. Ik ging naar Theo, een dierenarts en onderdirecteur. Een ambitieuze man die directeur wilde worden, een beetje een niemendal, maar geen verrot mens. Hij hielp me. We vingen de rat en Theo gaf hem een spuitje.Bij de poezen was een opvallende kat. Een zwarte wit katertje met grote ballen, groter dan iedereen, somber voor zich uitkijkend van onder wat zware oogleden. Anders dan de anderen leek hij zijn lot te beseffen. Hij at vreugdeloos en besteedde geen aandacht aan mij. Ik dacht dat dit een bijzondere kat was en ik besloot hem mee naar huis te nemen. Ik had al een naam voor hem ‘Karlsson’ naar het jongetje dat kon vliegen. Ik besprak het tijdens de koffie die we altijd gezamenlijk dronken. De directeur, een grote rood behaarde joodse man keek me aan. Hij wilde even hierover met me praten.Hij vroeg me waarom ik de kat wilde meenemen. Wilde ik hem soms redden? Ik vertelde dat ik de kat bijzonder leuk vond en dat ik het leuk zou vinden om hem bij mij thuis te hebben. “Wij zijn geen onmensen” zei hij ineens, “we doen dit voor mensen”. “Dieren zijn mij minder waard dan mensen, daarom mogen wij er proeven mee doen, om mensen te helpen”. Ik verzekerde hem dat ik geen dierenactivist was maar dat het me om dit specifieke beestje ging. Plotseling viel mijn oog zijn op zijn arm getatoeëerd kampnummer. Hij zag dat ik het zag. We zwegen. De directeur wreef met zijn grote hand vermoeid over zijn gezicht en gaf zijn okay om het beestje mee te nemen. “En niet morgen een ander komen redden hè” zei hij er nog met een lachje.Niet lang daarna ging ik er weg. Een tikkeltje ouder een tikkeltje wijzer en misschien even een tikkeltje verdrietiger. Ik besloot stukjes te gaan fietsen. Bij Oud-Zuilen lang de Vecht kwam ik de twee kampbeultjes nog een keer tegen. Samen in een Golfje GTI. Een stuk vrolijker dan ik.