Monday, September 12, 2005

Wakker

Hij was wakker. Helder, alsof zijn geest net volledig gereinigd was. Hij mijmerde even en besloot uit bed te gaan. Het moest nog vroeg zijn. Hij trok wat kleren aan en bedacht dat een wandeling fijn zou zijn. Een ontwakende stad en een naar huis gaande stad die elkaar bij het opkomen van de zon ontmoet. Een junk verkoopt een fiets aan een student die naar huis moet. Geen van tweeën zich bewust van de boom die hun lucht zuivert. Die er al honderd jaren staat. Steeds lichter. Maar zo stil dat iedere voetstap gehoord wordt. Hij hield ervan. Hij poetste zijn tanden, liep naar beneden, trok de deur achter zich dicht en hernam zijn mijmeringen. Wat had hem zo zuiver gemaakt, zo stil? Hij bekeek de vertrouwde omgeving, deze was in niets veranderd. Het leek alsof ze eeuwig was. Hoge huizen, een weg, bomen. Hij verwonderde zich erover hoe zoiets vergankelijks eeuwigheid kon uitstralen. Hij verliet de huizen en liep het plantsoen bij de singel op. Het was vochtig. Er hing en damp tussen de struiken en over het pad. Er lag een dakloze te slapen op en bankje. Om hem heen wat lege halve liter blikken goedkoop Duits bier. ‘Ga maar gauw dood’ dacht hij en lachte om zichzelf. Hij liep verder onder de oude bomen die door zijn overgrootvader ooit geplant waren. Dat vertelde zijn vader hem in ieder geval. Er was iets moois gegroeid, dat was zeker. In ieder seizoen kon je er tientallen ansichtkaarten fotograferen. Hij had dat eens een tijdje als hobby gedaan, stadsfoto’s maken. En die zond hij dan aan zijn vader die moest raden waar ze waren gemaakt. Zijn vader kon dan precies vertellen waar het kiekje gemaakt was en wist er een anekdote bij. Of het allemaal waar gebeurd wist hij niet. Hij had geleerd niet het waarheidsgehalte te onderzoeken waar dat niet noodzakelijk was.

Er liep hem iemand tegemoet, een vrouw. Meestal werd hij gestoord door voorbijgangers, maar dit keer was er nauwelijks verandering merkbaar in zijn gemoedsrust. Hij keek naar de vrouw alsof ze bij het geheel hoorde, alsof de omgeving, de vrouw en hijzelf een waren. Ze passeerde en ze wisselden een blik. Nu reageerde zijn hart even, het sloeg wat sneller. Hij groette haar en zij groette terug. Verder niks. Hij keek nog even om, nu toch een beetje nieuwsgierig. De vrouw had er volkomen rustig en mooi uitgezien en dat was op dit tijdstip bijzonder. Daarbij had ze een bijzonder uiterlijk. Donkere ogen, mooi rustig, een regelmatig gezicht en prachtig krullend donkerbruin haar. Hij bekeek haar rug die onaangedaan recht, adellijk en prachtig volkomen harmonieerde met de omgeving. Hij zuchtte en huiverde even. En liep door.

Het licht werd helderder. Een dikke merel hipte de bosjes in. Matthew rook de vochtige grond, de bomen, en de lavendel. Hij voelde zich heerlijk en vrij. Los van de wereld, los van zichzelf. Hij liep door en voelde zich los van de grond, lopen werd een ritme zonder gewicht, een ondersteuning van gedachten die geen woorden nodig hadden, alleen ritme en harmonie. Langs het statige huis met de grote tuin, op een berg als een burcht, een stadsburcht, vlak bij een van de mooiste bruggetjes van de stad. Zo groen was het hier en fris. De zuurstof maakte hem duizelig. Matthew liep verder, omhoog over de wal naar de sterrenwacht. Af en toe wierp hij een blik in de steegjes die van de singel naar de gracht liepen. Alles volkomen in rust, geen beweging. Het verhoogde zijn concentratie en leegde zijn geest nog verder.

Langs de sterrenwacht naar beneden en weer omhoog langs het oude politiebureau. Verlaten door de politie, nu geëxploiteerd door een horecaondernemer. Het bureau, ooit in een kleinschaliger tijd macht uitstralend stond er mooi en pittoresk bij. Leeg nu, stil, het beschaafd publiek was al gelaafd voldaan naar huis gegaan. Mooi gebleven ondanks de aanpassing, de glazen zijwand die er in het zwart marmer was ingezet. Mooier zelfs dan het origineel, volgens velen, waarbij de zijwand rood baksteen was. Over het plein, omringd door verlaten cafés, over de brug weer langs de singel naar beneden. De singel maakte zijn vertrouwde bocht naar haar breedste gedeelte. Hij liep de bocht en besloot te gaan zitten op het bankje boven op de wal, met het mooie uitzicht over de singel en een stukje stad buiten de singel. Hij liep omhoog en zag dat de bank vrij was. Hij zette zich in het midden en liet zijn gezicht door de zon beschijnen. Hij sloot zijn ogen en genoot. Af en toe keek hij naar zijn uitzicht en het steeds veranderende licht.

In de verte kwam iemand aangelopen. Het was de vrouw was die hij al eerder tegengekomen was. Zijn blik volgde haar rustige wandeling. Ze moest hetzelfde rondje gemaakt hebben, in tegenovergestelde richting. Hij verwachtte haar onder zich langs de singel voorbij te zien gaan maar ze sloeg links af omhoog en liep richting hem en het bankje. Hij vroeg zich af zij wist dat er al iemand zat, tegelijkertijd besloot hij er verder geen acht op te slaan. Het zou zijn rust kunnen verstoren. Ze liep op hem af en keek hem aan. En glimlachte. Ze herkende hem kennelijk. “We hebben dezelfde wandeling gemaakt en willen nu even op hetzelfde bankje zitten” zei ze glimlachend. “Vind je het vervelend als ik even bij je kom zitten?” Matthew aarzelde, eigenlijk bleef hij liever alleen. Maar hij zou de betovering van zijn bui zeker verbreken als hij haar verbood te gaan zitten. Met een gebaar en lachje gaf hij ruimte. Zij ging zitten en keek hem even aan. Voor de derde maal keek hij de vrouw in de ogen en weer reageerde zijn hart, veel heftiger nu. Hij deed zijn mond open om iets te zeggen, maar kwam niet verder dan een zucht. Zij glimlachte weer, wendde zich af en sloot haar ogen. “Ik heet Anahita” voegde ze volkomen natuurlijk toe. Ze leek te gaan rusten. Ieder gebaar, ieder woord van hem leek overbodig. Matthew zweeg. Hij voelde zich jong en eeuwenoud tegelijk.

Zijn ademhaling was diep en regelmatig. Hij voelde zich wegzakken in een droomtoestand waarin hij los van zichzelf leek te komen. Langzaam trad hij uit zijn lichaam. Hij kwam omhoog en steeg boven zijn lichaam uit. Hij keek naar zichzelf. Voor het eerst van zijn leven bekeek hij zonder gedachten zichzelf en kon hij zichzelf met een grote liefde zien. Wat rustig zat hij daar, zo lief, zo vol toewijding voor de vrouw. Hij zag de hand van de vrouw naar de zijne gaan. En hoe hij zacht zijn hand openende voor de vrouw. Rustig legde ze zijn haar hand in de zijne. Hij voelde haar hand en kwam terug in zijn lichaam. De aanraking was zacht en teder. Zo warm. Het was alsof ze hier eeuwig gelukkig konden blijven. Langzaam als vanzelf werden hun lichamen naar elkaar toegetrokken en verbonden. Hun schouders raakten, heel langzaam draaiden hun borst en buik zich tegen elkaar aan. Hij kuste haar heel licht. Haar ogen, haar wang, haar lippen. Dan haar hals. Haar huid was jong en zacht en leek onder de frisheid van de ochtend in vuur te staan.

Hij opende zijn ogen en keek haar weer aan. Haar ogen hadden een glans die hij niet eerder zag. Hij legde een hand op haar buik, en voelde eenwording. Ze duwde iets haar onderlichaam naar voren, hij schrok van de korte heftigheid. Hij bracht zijn hand langs haar flank omhoog en liet hem iets beneden de oksel rusten. Hij wilde wat zeggen, maar wist niet wat.

Ze maakte zich los en stond op. “Wil je met me mee? We lopen langzaam naar mijn huis, en onderweg kunnen we praten, als je dat wilt”. Matthew stond op, verbaasd over zijn angst. Wat had hem tegengehouden? Hij overwon zich en besloot mee te gaan. Hij ging een stukje wandelen, vervolgens kon hij besluiten hoe verder te gaan.

Op zijn gemak vervolgde hij zijn oorspronkelijke route. “Ik heet Matthew” zei hij nadat ze een stukje gelopen hadden. “Hoi Matthew, ik heet Anahita”. “Dat weet ik” dacht hij “dat weet ik” dacht zij. En ze lachten. De stad was verder wakker geworden. Aan de overkant van de singel kwam het ochtendverkeer langzaam op gang. Het rook even naar vers brood. “Wacht” zij ze “ik koop even een paar croissants, denk jij maar even na over wie ik ben.” Zij keek hem een beetje plagerig aan en liep weg. Verbaasd keek hij haar na. “Denk na over wie ik ben?”. Hij wachtte zonder te denken. Daar kwam ze weer aan, nu met een ambachtelijk zakje in haar hand. “Zo, heb je nagedacht?“ vroeg ze, nu zonder lach. “Ik weet niet, nee eigenlijk niet” zei hij “ik voel me goed, ik denk dat ik verliefd ben”. “Nou, nou dat is niet niets” antwoordde ze, nu plagerig weer. “Kom we gaan verder”. Ze sloegen rechts af naar de gracht, naar haar grote huis. De deur zat aan de zijkant in een steegje. Ze stopten en Anahita keek Matthew aan. “Nou, ik ga nu naar binnen. Weet je al wat jij doet? Ik heb croissants.” met een lachje. Matthew lachte. “Je hebt me overtuigd” sprak hij en keek haar aan. “Weet je wel wie ik ben”. “Nee, natuurlijk niet. Hoeveel woorden hebben we gewisseld? Ik weet niet eens hoe oud je bent. Ik zie je, weet dat je zacht en sterk bent en dat je Matthew heet, daar doe ik het even mee”

Ze opende de deur en liet hem binnen. Een klein halletje en een steile trap naar boven. “Ga maar” zei ze en hij liep omhoog. “Rechtsaf, de woonkamer in, we kunnen bij het raam zitten”. Hij liep de kamer in. Groot, mooi hoog bewerkt plafond, open haard. Boeken, twee stoelen bij het raam. Het rook zwoel, licht naar bloemen, wierrook misschien. In een stoel, bij de openhaard, lag een opgerolde poes te slapen. Het raam stond iets omhoog geschoven, hij liep er naar toe en keek naar buiten, over de gracht. “Wat een plek” zei hij, meer voor zichzelf. Ze liep naar binnen. Een blad met vier croissants, boter, wat jam en kaas, beschuit en aardbeien. “Geërfd” zei ze “ik ben bibliothecaresse, maar mijn vader was rijk”. “Was?”. “Ja hij is vroeg overleden. Hij deed in medische instrumenten en had even verderop een zaak op de gracht. Dit huis gebruikte hij als opslagruimte. Ik erfde het met wat geld. Daarmee heb ik het laten opknappen. Ga maar zitten, de thee komt zo.”. Hij keek haar nog eens aan. De zon scheen iets naar binnen door haar donkere krullen en over haar zachte donker huid. Ze was prachtig. Haar donkere ogen keken hem indringend en dan weer iets spottend aan, en ze lachte. Hij ging zitten. Ze zette het blad op het lage tafeltje tussen de twee stoelen. “Eet maar vast wat, ik kleed me om en breng de thee. Ben je nog verliefd?“. Hij wist niet wat te zeggen en sloeg als grap de ogen ten hemel alsof zich het niet meer onder controle had. Ze lachte om hem. En hij zei “Ik vind je geweldig, en je bent nog mooi ook”. Ze draaide zich om en verliet koninklijk recht de kamer. De kat sprong van zijn plek en liep met de staart omhoog met haar mee.

Hij at een croissant. Warm, met een beetje boter. Zijn maag rommelde een beetje en maar hij had niet echt honger. Hij sneed een stukje af en deed er een beetje jam tussen. Hij keek nog eens rond. Wel een aparte kamer. Groot, een houten vloer met een grote pers in het midden, een lage donkere tafel met aan weerszijde een bank. Zachte kussens.